Refr.: (allen)
Want mijn Herder is de Heer:
nooit zal er mij iets ontbreken.
V. Mijn herder is de Heer: het ontbreekt mij
aan niets. Hij legt mij in grazige weiden, Hij
geeft rust aan mijn ziel, Hij leidt mij naar
rustige waat'ren om mijn ziel te verkwikken.
Refr.:
V. Hij leidt mij in het rechte spoor omwille
van zijn naam. Al moet ik door donkere dalen, ik
vrees geen kwaad. Uw staf en uw stok zijn mijn
troost, Gij zijt steeds bij mij.
Refr.:
V. Gij bereidt voor mij een tafel voor het
oog van mijn vijand. Gij zalft met olie mijn
hoofd en mijn beker vloeit over.
Refr.:
V. Mij volgen uw heil en uw mildheid al de
dagen van mijn leven. In het huis van mijn Heer
wil ik wonen tot in lengte van dagen.
Refr.: